Next Topic

Previous Topic

Book Contents

Definitie logboekbestandsparser

De pagina Definitie logboekbestandsparser definieert sjablonen en parameters die worden gebruikt om logboekbestanden te parseren. Definities worden vervolgens met de pagina Logboekparser aan computer-ID's toegewezen. Logboekparsers zijn aanvankelijk privé, maar kunnen met andere gebruikers worden gedeeld.

De parseringscyclus voor logboekbestanden

Zodra het logboekbestand wordt gewijzigd, wordt het parseren van een logboekbestand geactiveerd. In de meeste gevallen houdt dit in dat aan het einde van het bestand nieuwe tekst wordt gekoppeld. Om te voorkomen dat, elke keer dat het bestand wordt bijgewerkt, het hele logboekbestand vanaf het begin wordt gescand, parseert de agent de logboekbestanden als volgt:

  • na elke update slaat de agent een "bladwijzer" van minstens 512 bytes van een logboekbestand op.
  • Als het logboekbestand weer wordt bijgewerkt, vergelijkt de agent de bladwijzer van de oude update, met dezelfde byte-positie in de nieuwe update.
  • Gezien logboekbestanden kunnen worden gearchiveerd voordat de logboekparser wordt geactiveerd, kan het parseren archiefbestanden bevatten als die bestaan.
  • Door volledige padnamen met wildcards als asterisk (*) en vraagtekens (?) aan tegeven, kunt u sets van logboekbestanden en van archiefbestanden aangeven. Als een bestandenset wordt aangegeven, start het parseren met het laatste bestand in de set.
  • Als de tekst van de bladwijzer in de oude en de nieuwe update hetzelfde is, begint de agent na de bladwijzer tekst te parseren.
  • Als de tekst van de bladwijzer niet hetzelfde is en er wordt geen Logboekenarchiefpad aangegeven, start de agent het hele logboekbestand vanaf het begin te parseren. Als een Logboekenarchiefpad wordt aangegeven, zoekt de agent in de archiefbestanden naar de bladwijzer. Als de bladwijzer niet kan worden gevonden, maakt de agent van het einde van het logboekbestand een bladwijzer en start het in de volgende cyclus vanaf die bladwijzer te parseren.
  • Zodra het parseren is voltooid, wordt op basis van de laatste 512 bytes van het nieuw bijgewerkte logboekbestand een nieuwe bladwijzer gedefinieerd en herhaalt het proces zichzelf.

Opmerking: Het parceren van een logboekbestand is zelf geen proceduregebeurtenis. Elleen een nieuwe configuratie, of herconfiguratie die Logboekparser, Parsersets toewijzen of Parseroverzicht gebruikt, genereert een procedure die u in de tabbladen Procedurehistorie of Procedure in behandeling van de pagina Computeroverzicht kunt zien.

Opslaan

Selecteer Opslaan om wijzigingen aan een definitie van een logboekbestandsparser op te slaan.

Opslaan als…

Selecteer Opslaan als... om een definitie van een logboekbestandsparser onder een andere naam op te slaan.

Verwijderen

Selecteer Verwijderen om een definitie van een logboekbestandsparser te verwijderen.

Deel…

U kunt definities logboekbestandsparsers die u bezit met andere VSA-gebruikers, gebruikersrollen delen of u kunt de procedure voor alle gebruikers openbaar maken.

Parsernaam

Voer de naam van de parser in.

Pad logboekbestand

Voer op de doelcomputer van het logboekbestand die u wilt parseren de volledige naam van het UNC-pad of de toegewezen naam van het stationspad in. U kunt asterisk (*) of vraagteken (?) wildcards gebruiken om een set logboekbestanden aan te geven. Als een set logboekbestanden wordt aangegeven, start de logboekparser eerst met het laatste logboekbestand. Voorbeeld: \\morpheus\logs\message.log of c:\logs\message.log.

Archiefpad logboek

Voer op de doelcomputer van de archiefbestanden die u wilt parseren de volledige naam van het UNC-pad of de toegewezen naam van het stationspad in. U kunt asterisk (*) of vraagteken (?) wildcards gebruiken om een set archiefbestanden aan te geven. Als een archiefset wordt aangegeven, start de logboekparser eerst met het laatste logboekbestand. Voorbeeld: Als message.log dagelijks in een opmaak van messageYYYYMMDD.log naar een bestand wordt gearchiveerd, dan kunt u c:\logs\message*.log aangeven.

Description

Voer voor de logboekparser een beschrijving in.

Sjabloon

De sjabloon wordt gebruikt om met de logboekinvoering in het logboekbestand te vergelijken om de vereiste gegevens naar parameters op te halen. Parameters worden in het sjabloon tussen het $-teken geplaatst.

Voer een tekstpatroon en logboekbestandsparameters in. Dit patroon wordt gebruikt om vanaf het begin van elke regel in een logboekbestand te zoeken. ALs een patroon een overeenkomt in het logboekbestand vindt, worden de parameters van het logboekbestand in het patroon met de waarden gevuld die van het logboekbestand zijn opgehaald.

U kunt een percentage (%) wildcard gebruiken om een alfanumerieke tekenreeks van elke willekeurige lengte aan te geven. Een parameter van een logboekbestand wordt tussen dollarsymbolen ($) geplaatst. Voer $$ in om met een tekstpatroon met een $-symbool overeen te komen. Voer %% in om met een tekstpatroon met een %-symbool overeen te komen.

Opmerking: Sjablonen van tekstpatronen zijn hoofdlettergevoelig.

Voorbeeld:

  • Logboektekst: 126 Oct 19 2007 12:30:30 127.0.0.1 Device0[123]: return error code -1!
  • Sjabloon: $EventCode$ $Time$ $HostComputer$ $Dev$[$PID$]:%error code $ErrorCode$!
  • Geparseerd resultaat:
    EventCode=126
    Time= 2007/10/19 12:30:30 Friday
    HostComputer=127.0.0.1
    Dev=Device0
    PID=123
    ErrorCode=-1

RIchtlijnen:

  • Om in een sjabloon-bewerkingsvak een tabteken in te voeren:
    1. kopieer en plak een tabteken van logboekgegevens.
    2. Gebruik {tab} om het handmatig in te voeren.
  • Om een sjabloon te maken, is het gemakkelijker om de originele tekst naar het sjabloon te kopiëren en daarna de tekens die kunnen worden genegeerd, met % te vervangen. Vervang daarna de tekens die naar een parameter zijn opgeslagen met een parameternaam.
  • Zorg dat alle parameters in de sjabloon in Parameters logboekbestand worden gedefinieerd.
  • Een datum/tijd-parameter moet van de brongegevens datum- en tijdinformatie krijgen. Gebruik anders gewoon een tekenreeksparameter.

Meerlagensjabloon

Wanneer ingeschakeld, worden meervoudige tekstregels en parameters van logboekbestanden gebruikt om het logboekbestand te parseren.

Opmerking: De tekenreeks {tab} kan als een tabteken worden gebruikt en {nl} kan als een nieuw regeleinde worden gebruikt. {nl} kan niet in een sjabloon met één regel worden gebruikt. % kan als wildcard-teken worden gebruikt.

Uitvoersjabloon

Voer een tekstpatroon en parameters van logboekbestanden in om in Logboekcontrole op te slaan.

Voorbeeld:

  • Uitvoersjabloon:  Ontvangen fout van apparaat van $Dev$ op $HostComputer$. Code = $ErrorCode$.
  • Resultaat uitvoer: Ontvangen apparaatfout van Apparaat0 op 127.0.0.1. Code = -1.

Toepassen

Klik op Toepassen om een parameter die in het veld Naam is ingevoerd, toe te voegen of bij te werken.

Alles wissen

Klik op Alles wissen om alle parameters van de parameterlijst te verwijderen.

Parameters logboekbestand

Naam

Zodra de sjabloon is gemaakt, moet u de lijst van parameters definiëren die door de sjabloon wordt gebruikt. Alle parameters in het sjabloon moeten worden gedefinieerd, anders retourneert de parser een fout. Beschikbare parameters zijn integer, unsigned integer, long, unsigned long, float, double, datetime, string. De lengte van de parameternaam wordt tot 32 tekens beperkt.

Voer de naam van een parameter in die wordt gebruikt om een waarde op te slaan. Parameters worden vervoglens in de tekstvakken Sjabloon en Uitvoersjabloon gebruikt.

Opmerking: Plaats de naam van de parameter niet tussen de $-symbolen in het veld Naam. Dit wordt alleen vereist als de parameter in de tekstvakken Sjabloon en Uitvoersjabloon wordt ingevoerd.

Type

Voer het gegevenstype in die passend is voor de parameter. Als gegevens die van een logboekbestand zijn geparseerd, niet met dat gegevenstype kunnen worden opgeslagen, blijft de parameter leeg.

Datumnotatie

Als het geselecteerde Type Datum Tijd is, voert u een Datumnotatie in.

  • jj, jjjj, JJ, JJJJ - twee- of vier-cijferig jaar
  • M - enkelvoudige of twee-cijferige maand
  • MM - twee-cijferige maand
  • MMM - afkorting van naam van maand, bv. "Jan"
  • MMMM - volledige naam van maand, bv. "Januari"
  • D, d - enkelvoudige of twee-cijferige dag
  • DD, dd - twee-cijferige dag
  • DDD, ddd - afkorting van naam van week, bv. "Maa"
  • DDDD, dddd - volledige dag van week, bv. "Maandag"
  • U, u - enkelvoudige of twee-cijferige uur
  • UU, uu - twee-cijferig uur
  • m - enkelvoudige of twee-cijferige minuten
  • mm  - twee-cijferige minuten
  • s - enkelvoudige of twee-cijferige seconde
  • ss - twee-cijferige seconde
  • f  - één of meer cijfers van fractie van seconde
  • ff - fffffffff - twee of negen cijfers
  • t - tijdmarkering één teken, bv. "a"
  • tt - tijdmarkering twee tekens, bv. "am"

    Opmerking: Datum- en tijdfilters in weergaven en rapporten worden op de tijd van de logboekinvoering gebaseerd. Als u een parameter $Time$ met het gegevenstype Datum/tijd in uw sjabloon opneemt, gebruikt Logboekcontrole de tijd die in de parameter $Time$ als de tijd van de logboekinvoering wordt opgeslagen. Als een parameter $Time$ niet in uw sjabloon wordt opgenomen, dan dient de tijd waarop de invoering aan Logboekcontrole is toegediend, als de tijd van de logboekinvoering. Elke parameter datum tijd moet minstens de gegevens voor maand, dag, uur en seconde bevatten.

Voorbeeld:

  • Tekenreeks datum tijd: Okt 19 2007 12:30:30
  • Sjabloon datum tijd: MMM DD JJJJ uu:mm:ss

UTC-datum

Logboekcontrole slaat alle datum/tijd-waarden op alsuniversele tijd, gecoördineerd (UTC). Dit maakt het mogelijk dat UTC-datum en tijden automatisch naar de lokale tijd van de gebruiker wordt omgezet als de gegevens van Logboekcontrole worden weergegeven of als rapporten worden gegenereerd.

Wanneer leeg worden de datum- en tijdwaarden die in de waarde van het logboekbestand zijn opgeslagen, van de lokale tijd van het computer-ID omgezet waarop de Logboekparser aan de UTC is toegewezen. Wanneer ingeslagen, zijn de datum- en tijdwaarden die in de parameter van het logboekbestand zijn opgeslagen, UTC en is geen conversie nodig.