Next Topic

Previous Topic

Book Contents

Controle toewijzen

De pagina Controle toewijzen maakt voor beheerde computers controleset-waarschuwingen. Een waarschuwing is een respons op een alarmconditie. Een alarmconditie bestaat als de prestatie van een computer wel of niet aan vooraf gedefinieerde criteria weet te voldoen.

Controlesets

Een controleset is een set van meterobjecten, itemmeters, meterinstanties, services en processen die worden gebruikt om de prestaties van computers te controleren. Meestal wordt een drempelwaarde aan elke object/instantie/itemmeter, service of proces in een controleset toegewezen. Alarmen kunnen ook worden ingesteld om te worden geactiveerd als enige van de drempelwaarden in de controleset worden overschreden. Een controleset moet als een logische set van te controleren dingen worden gebruikt. Een logische groepering, bijvoorbeeld, kan alle itemmeters en services controleren die integraal aan een Exchange Server werkzaam zijn. U kunt aan elke computer die een besturingssysteem van Windows 2000 of nieuwer een controleset toewijzen.

De algemene procedure om met controlesets te werken, is als volgt:

  1. Voer met Controle > Lijsten per scan bijwerken een update uit aan meterobjecten controleset, instanties en itemmeters per broncomputer-ID.

    Opmerking: U moet voor elk computer-ID waaraan u een controleset toewijst Update lijsten per scan activeren om te verzekeren dat op de VSA een volledige lijst van controledefinities bestaat om die computer te controleren.

  2. Voer optioneel handmatig een update uit aan meterobjecten van controleses, instanties en itemmeters en geef ze met Controlelijsten weer.
  3. Maak en onderhoud met Controle > Controlesets controlesets.
  4. Wijs met Controle > Controle toewijzen controlesets aan computer-ID's toe.
  5. Optioneel kunt u standaard-controlesets als geïndividualiseerde controlesets aanpassen.
  6. Optioneel kunt u met Automatisch leren standaard-controlesets aanpassen.
  7. Geef resultaten controleset met het volgende weer:

Opmerking: Wijzigingen die aan een controleset worden uitgevoerd, beïnvloeden binnen enkele minuten na de wijziging alle computer-ID's waarop de controleset al is toegewezen.

Geïndividualiseerde controlesets

U kunt voor een enkele computer de instellingen van de controleset individualiseren.

  1. Selecteer via Controle > Controle toewijzen een standaard controleset door de vervolgkeuzelijst <Select Monitor Set> te gebruiken.
  2. Wijs deze standaard controleset aan een computer-ID toe. De naam van de controleset wordt in de kolom Controleset weergegeven.
  3. Klik op de pictogram Geïndividualiseerde controleset in de kolom Controleset om dezelfde opties weer te geven die u ziet wanneer u een standaard controleset definieert. Een geïndividualiseerde controleset voegt aan de naam van een controleset een voorvoegsel (IND) toe.
  4. Optioneel kunt u de naam of beschrijving van de geïndividualiseerde controleset wijzigen en dan op de knop Opslaan klikken. Het geven van een unieke naam en beschrijving helpt een geïndividualiseerde controleset in rapporten en logboekbestanden te identificeren.
  5. Maak aan de controle-instellingen van de geïndividualiseerde controleset wijzigingen en klik op de knop Doorvoeren. Wijzgiingen zijn alleen op de enkele computer van toepassing waaraan de geïndividualiseerde controleset is toegewezen.

    Opmerking: Wijzigingen aan een standaard controleset hebben geen invloed op geïndividualiseerde controlesets waarvan het is gekopieerd.

Automatisch leren van drempelwaarden alarm voor controlesets

U kunt voor elke standaard controleset die u aan geselecteerde computer-ID's toewijst, drempelwaarden van alarm voor Automatisch leren inschakelen. Deze automatisch fijn afgestelde alarmdrempels zijn op feitelijke prestatiegegevens op een basis per computer gebaseerd.

Elke toegewezen computer verzamelt voor een aangegeven tijdsperiode prestatiegegevens. Tijdens de tijdsperiode worden geen alarmen geactiveerd. Aan het einde van de sessie automatisch leren, wordt de alarmdrempel voor elke toegewezen computer automatisch en op basis van de feitelijke prestatie van de computer afgesteld. U kunt de waarden van de alarmdrempel die door Automatisch leren wordt berekend, handmatig afstellen of opnieuw een andere sessie van Automatisch leren activeren. Automatisch leren kan niet met geïndividualiseerde controlesets worden gebruikt.

Om instellingen van Automatisch leren op geselecteerde computer-ID's toe te passen:

  1. Selecteer via Controle > Controle toewijzen een standaard controleset door de vervolgkeuzelijst <Select Monitor Set> te gebruiken.
  2. Klik op Automatisch leren om het pop-upvenster Automatisch leren weer te geven. Gebruik een wizard om parameters te definiëren die wordt gebruikt om alarmdrempelwaarden te berekenen.
  3. Wijs deze standaard controleset die door uw parameters voor Automatisch leren zijn gemodificeerd, aan geselecteerde computer-ID's toe.

    Opmerking: U kunt op een controleset die al op een computer-ID is toegewezen, geen instellingen van Automatisch leren toepassen. Indien nodig, dient u de bestaande toewijzing van de controleset op het computer-ID te wissen en daarna de hierboven genoemde stappen 1 tot en met 3 uitvoeren.

Zodra automatisch leren op een computer-ID wordt toegepast en voor de aangegeven tijdsperiode werkzaam is, kunt u voor een specifiek computer-ID op de pictogram Automatisch leren opheffen, , klikken en de berekende waarden van de alarmdrempel handmatig afstellen. U kunt met behulp van een nieuwe sessie van feitelijke prestatiegegevens, opnieuw Automatisch leren activeren om de waarden van de alarmdrempel opnieuw te berekenen.

Een waarschuwing van een controleset maken

  1. Schakel elk willekeurig keuzevak in om hun overeenkomende acties uit te voeren als zich een alarmconditie voordoet:
    • Alarm maken
    • Ticket maken
    • Script activeren
    • Emailontvangers
  2. Stel bijkomende e-mailparameters in.
  3. Selecteer de controleset om toe te voegen of te vervangen.
  4. Schakel de controle-ID's in om de waarschuwing op toe te passen.
  5. Klik op de knop Toepassen.

Een waarschuwing van een controleset annuleren

  1. Selecteer het keuzevak Controle-ID.
  2. Klik op de knop Wissen.

    De waarschuwingsinformatie die naast het computer-ID in een lijst wordt aangegeven, wordt verwijderd.

Waarschuwingsinformatie naar e-mails en procedures passeren

De volgende types e-mails voor controlewaarschuwingen kunnen worden verzonden en opgemaakt:

  • Controleert alarmdrempel
  • Controleert drempel trend-alarm
  • Controleert statusnotificatie exit-alarm

Opmerking: Door deze opmaak van e-mailalarm te wijzigen, wordt de opmaak voor alle e-mails van controlesets en SNMP-sets veranderd.

De volgenden variabelen kunnen in uw opgemaakte e-mailwaarschuwingen en in procedures worden opgenomen.

In een e-mail

In een procedure

Description

<ad>

#ad#

tijdsduur alarm

<ao>

#ao#

alarmoperator

<at>

#at#

waarschuwingstijd

<av>

#av#

drempelwaarde alarm

<cg>

#cg#

gebeurteniscategorie

<db-weergave.kolom>

niet beschikbaar

Neem een weergave.kolom van de database op. Bijvoorbeeld, om de computernaam van de computer op te nemen om de waarschuwing in een e-mail te genereren, gebruikt u <db-vMachine.ComputerName>

<dv>

#dv#

SNMP-apparaatnaam

<gr>

#gr#

groeps-ID

<id>

#id#

computer-ID

<ln>

#ln#

naam controlelogboekobject

<lo>

#lo#

type controlelogboekobject: itemmeter, proces, object

<lv>

#lv#

waarde controlelogboek

<mn>

#mn#

naam controleset

 

#subject#

tekst onderwerp van het e-mailbericht als in reactie op een waarschuwing een e-mail is verzonden

 

#body#

hoofdtekst van het e-mailbericht als in reactie op een waarschuwing een e-mail is verzonden

Alarmen aanmaken

Wanneer ingeschakeld en als zich een alarmvoorwaarde voordoet, wordt een alarm aangemaakt. Alarmen worden in Controle > Dashboard-lijst, Controle > Alarmoverzicht en Infocentrum > Rapporten > Logboeken > Alarmlogboek weergegeven.

Ticket maken

Wanneer ingeschakeld en als zich een alarmvoorwaarde voordoet, wordt een ticket gemaakt.

Script activeren

Als deze optie is gemarkeerd en een alarmconditie wordt aangetroffen, wordt een agentprocedure geactiveerd. Klik op de koppeling agentprocedure selecteren klikken om een agentprocedure te kiezen die u wilt activeren. U kunt de agentprocedure ook op een bepaald bereik van computer-ID's laten uitvoeren door op de koppeling dit computer-ID te klikken. Deze computer-ID's hoeven niet overeen te komen met het computer-ID dat de alarmconditie heeft aangetroffen.

E-mailontvangers

Wanneer ingeschakeld en als zich een alarmvoorwaarde voordoet, wordt naar de aangegeven e-mailadressen een e-mail verzonden.

  • Het e-mailadres van de momenteel aangemelde gebruiker wordt in het veld E-mailontvangers weergegeven. Het komt standaard van Systeem > Voorkeuren.
  • Klik op E-mail opmaken om het pop-upvenster Waarschuwingene-mail opmaken weer te geven. Met dit venster kunt u de weergaven van e-mails opmaken die, wanneer zich een alarmvoorwaarde voordoet, door het systeem worden weergegeven. Deze optie is alleen zichtbaar voor gebruikers met de rol hoofd.
  • Als de radio-optie Aan huidige lijst toevoegen wordt ingeschakeld zodra op Toepassen wordt geklikt, worden waarschuwingsinstellingen toegepast en worden de aangegeven e-mailadressen worden toegevoegd zonder dat eerder toegewezen e-mailadressen worden verwijderd.
  • Als de radio-optie Lijst vervangen wordt ingeschakeld zodra op Toepassen wordt geklikt, worden waarschuwingsinstellingen toegepast en worden de toegewezen bestaande e-mailadressen door de aangegeven e-mailadressen vervangen.
  • Als op Verwijderen wordt geklikt, worden alle e-mailadressen verwijderd zonder enige waarschuwingsparameters te modificeren.
  • E-mail wordt rechtstreeks van de KServer naar het in de waarschuwing aangegeven e-mailadres verzonden. Stel het Afzendadress in met behulp van Systeem > Uitgaande e-mail.

(Filter toepassen)

Voer in het vak voor filterbewerking tekst in en klik daarna op de trechtervormige pictogram om op de vervolgkeuzelijst die in Controleset selecteren wordt weergegeven, toe te passen. Filteren is hoofdlettergevoelig. Als ergens in de setnaam filtertekst wordt gevonden, doet zich een overeenkomst voor.

Controleset selecteren

Selecteer van de lijst Controleset selecteren controlesets en klik op de knop Toepasssen om de controleset aan geselecteerde computer-ID's toe te wijzen. U kunt aan een computer-ID meer dan één controleset toewijzen. Met Controle > Controlesets kunt u controlesets toevoegen of bewerken.

Controleset toevoegen

Als aan computer-ID's een controleset wordt toegewezen, wordt de controleset aan de lijst controlesets toegevoegd die momenteel aan die computer-ID's zijn toegewezen.

Controleset vervangen

Als aan computer-ID's een controleset wordt toegewezen, vervangt de controleset alle controlesets die momenteel aan die computer-ID's zijn toegewezen.

Toepassen

Past de geselecteerde controleset op ingeschakelde computer-ID's toe.

Wissen

Wist de toewijzing van een geselecteerde computerset van geselecteerde computer-ID's

Alles wissen

Wist alle controlesets die aan geselecteerde computer-ID's zijn toegewezen.

Alles selecteren/alles deselecteren

Klik op de koppeling Alles selecteren om alle rijen op de pagina te selecteren. Klik op de koppeling Alles deselecteren om alle rijen op de pagina te deselecteren.

Check-instatus

Deze pictogrammen geven van elke beheerde computer de check-instatus van de agent weer:

Online maar wacht tot de eerste audit wordt voltooid

Agent online

Agent is online en gebruiker is momenteel aangemeld. Pictogram geeft knopinfo weer die de aanmeldingsnaam weergeeft.

Agent is online en gebruiker is momenteel aangemeld, maar de gebruiker is al 10 minuten niet actief

De agent is momenteel offline

Agent heeft nooit ingecheckt

Agent is online maar de afstandsbediening is uitgeschakeld

Deze agent is uitgesteld

Computer.Groep ID

De weergegeven lijst met Computer.Groep ID is gebaseerd op het Computer-ID/Groeps-ID filter en op de computergroepen die de gebruiker mag zien met Systeem > Gebruikersbeveiliging > Bereiken.

Controlesets

Geeft de lijst van alle controlesets weer die aan computer-ID's zijn toegewezen.

- Bewerken - wordt altijd naast een controleset weergegeven. Klik op deze pictogram om koptekstparameters in te stellen voor diegene die met het geselecteerde computer-ID overeenkomen.

- Waarden automatisch leren opheffen - wordt weergegeven als Automatisch leren op deze standaard controleset wordt toegepast. Klik op deze pictogram om alle feitelijke waarden weer te geven of te wijzigen die voor deze controleset op dit computer-ID door Automatische leren zijn berekend.

- Geïndividualiseerde controleset - wordt weergegeven als op deze standaard controleset Automatisch leren niet wordt toegepast. Klik op deze pictogram om aan een kopie van deze standaard controleset, die voor dit computer-ID is geïndividualiseerd, wijzigingen uit te voeren of om er een kopie van te maken. Een geïndividualiseerde controleset voegt aan de naam van een controleset een voorvoegsel (IND) toe.

ATSE

De ATSE-responscode die is toegewezen aan computer-ID's of SNMP-apparaten:

  • A = Alarm maken
  • T = Ticket maken
  • S = Agentprocedure uitvoeren
  • E = Emailontvangers

E-mailadres

Een door komma's gescheiden lijst van e-mailadressen waarheen notificaties worden verzonden.